1050 geboden in het Nieuwe Testament

Het Nieuwe Testament bevat meer geboden dan de Tora!

Velen zijn zich er niet van bewust dat er in het Nieuwe Testament meer geboden staan dan de 613 geboden die Joden in de Tora tellen. Er staan ruim 1000 geboden in het Nieuwe Testament en zelfs wanneer we alle doublures eruit halen houden we nog rond de 800 geboden over. Dat is altijd nog meer dan de 613 geboden in de Tora.

Een nieuw verbond

Nu zijn deze geboden in het Nieuwe Testament niet bedoeld om erdoor te worden gerechtvaardigd of om nog iets aan de genade toe te voegen. Maar ze maken wel deel uit van een Nieuw verbond.

De profeet Jeremia profeteerde al over dit Nieuwe Verbond. Het kenmerk van dit verbond is dat de geboden Gods voortaan door de Heilige Geest in de harten zouden worden geschreven in plaats van op steen (Jeremia 31:33, 40, vgl. Hebreeën 8:10 en 10:16). De wetten die in steen gegrift waren konden namelijk geen leven brengen, daarvoor moest de Geest komen (2 Corinthiërs 3:6-12).

De wet is zelf niet slecht (Romeinen 7:12, 1 Timotheüs 1:8), maar de mens is niet in staat haar te houden. Daarom is het nodig om met Christus te sterven (Kolossenzen 3:3, Romeinen 6:8, Galaten 2:19), om daarna in Hem weer op te staan (Kolossenzen 2:12, 3:1, Romeinen 6:5-1, Galaten 2:20).
Allen die met Christus zijn gestorven en opgestaan zijn voortaan dood voor de wet. En dat niet door werken maar door genade (2 Timotheüs 1:9).

De wet van christus

Maar nu de genade is gekomen, betekent dat niet dat we nu vrij zijn om te zondigen of in zonde te leven (zie bijvoorbeeld 1 Corinthiërs 6:10).
Wanneer we met Christus sterven en verrijzen, waarbij ook de doop hoort (Romeinen 6:4, Kolossenzen 2;12), vallen we voortaan onder een andere wet; de wet van Christus.
Gelovigen zijn dus niet zonder wet, zoals wel wordt gedacht. Want allen die onder het Nieuwe Verbond leven, vallen voortaan onder de wet van Christus (vgl. 1 Corinthiërs 9:21 en Galaten 6:2), dat is de wet van Geest des levens (Romeinen 8:2).
Jezus gebood Zijn leerlingen meermaals om Zijn geboden te onderhouden (zie bijvoorbeeld: Johannes 14:15-21, 15:10). We zien echter ook in Jezus’ onderwijs dat Hij de Tora strikter toepaste dan dat de Farizeeën dat deden (zie bijvoorbeeld Mattheüs 5:20-44).

Ruim 1000 geboden

In het Nieuwe Testament worden op allerlei plaatsen voorschriften genoemd die onder de wet van Christus vallen.
De meeste geboden vinden we ook terug in de Tora, maar nooit worden geboden die expliciet voor het verbond van Israël gelden, waaronder de besnijdenis, aan gelovigen uit de volken opgelegd. Veel geboden in de wet van Mozes zijn overigens voor specifieke groepen bedoeld, waaronder priesters, koningen, mannen, vrouwen, melaatsen of vreemdelingen. Nooit zijn alle geboden op iedereen van toepassing geweest. In het Nieuwe Testament blijft dat onveranderd. Dit betekent dat niet-Joodse gelovigen dus vrij zijn van het gebod om schouwdraden (tsitsiot) te dragen (Numeri 15:38) of zich te laten besnijden (zie Galaten 5).

Door Gods Geest wordt de wet Christus voortdurend in herinnering gebracht (Johannes 14:26). Maar ook  helpt Hij ons om ze in ons dagelijks leven te implementeren en om de werkingen van het vlees te doden (Romeinen 8:13 en 14, Johannes 14:23-26). Het is niet langer een wet op steen, maar nu in de harten van de gelovigen geschreven (2 Corinthiërs 3:3-9).

Finnis Jennings Dake heeft de geboden in het Nieuwe Testament enigszins gerubriceerd. Hij vond daarbij 1050 ‘geboden’. Hieronder geven wij de lijst weer die door hem is gemaakt. Hij heeft de geboden in 69 categorieën onderverdeeld. Deze omvatten elk aspect van het menselijke leven in zijn relatie tot God en tot zijn medemens.

[Hoewel we de lijst met geboden hier publiceren betekent dit niet dat wij alle leerstellingen van F.J.Dake onderschrijven. Ook zijn deze indeling en telling niet ‘heiligmakend’ maar uitsluitend ter illustratie bedoeld.]

7 dingen om zich van te onthouden

  1. Afgoden (Handelingen 15:20)
  2. Overspel (Handelingen 15:20,29; 1 Thessalonicenzen 4:2-3)
  3. Verstikt vlees (Handelingen 15:20)
  4. Het eten van bloed (Handelingen 15:20)
  5. Aan afgoden geofferd vlees (Handelingen 15:29)
  6. Alle vormen van kwaad (1 Thessalonicenzen 5:22)
  7. Vleselijke lusten (1 Petrus 2:11)

7 dingen om te vermijden

  1. Onruststokers (Romeinen 16:17)
  2. Ongoddelijk en ijdel geklets (1 Timotheüs 6:20)
  3. Leugenachtige wetenschap (1 Timotheüs 6:20)
  4. Vragen die twist voortbrengen (2 Timotheüs 2:23)
  5. Dwaze vragen (Titus 3:9)
  6. Geslachtsrekeningen (Titus 3:9)
  7. Strijd over de wet (Titus 3:9)

3 dingen die gevraagd moeten worden

  1. Bidt en u zal gegeven worden (Mattheüs 7:7)
  2. Vraag geen goederen terug (Lucas 6:30)
  3. Vraag leven voor afvalligen (1 Johannes 5:16)

2 dingen om tot te ontwaken

  1. Waak op tot gerechtigheid (1 Corinthiërs 15:34)
  2. Ontwaakt tot het leven (Efeziërs 5:14)

74 geboden om te doen of te zijn

  1. Verheugt u (Mattheüs 5:12)
  2. Verzoent u eerst met u broeder (Mattheüs 5:24)
  3. Weest volmaakt (Mattheüs 5:48; 2 Corinthiërs 13:11)
  4. Zijt voorzichtig gelijk de slangen (Mattheüs 10:16)
  5. Zijt oprecht gelijk de duiven (Mattheüs 10:16)
  6. Weest bereid voor de komst van Christus (Mattheüs 24:44; Lucas 12:40)
  7. Laat u vergenoegen met uw bezoldigingen (Lucas 3:14)
  8. Weest barmhartig zoals God (Lucas 6:36)
  9. Weest als getrouwe dienstknechten (Lucas 12:36)
  10. Weest dankbaar (Kolossenzen 3:15)
  11. Zijt vreedzaam onder elkaar (1 Thessalonicenzen 5:13)
  12. Zijt lankmoedig jegens allen (1 Thessalonicenzen 5:14; 2 Timotheüs 2:24)
  13. Heb geen gemeenschap met de zonde (1 Timotheüs 5:22)
  14. Weest nuchter en hoopt (1 Petrus 1:13)
  15. Zijt nuchter en bid (1 Petrus 4:7)
  16. Zijt nuchter, stemmig, voorzichtig, gezond in het geloof, in de liefde, in de lijdzaamheid (oudere mannen, Titus 2:2)
  17. Weest voorzichtig, hebt uw mannen en kinderen lief (jonge vrouwen, Titus 2:4)
  18. Zijt matig (jonge mannen, Titus 2:6)
  19. Zijt in gedrag gelijk de heiligen betaamt (oudere vrouwen, Titus 2:3)
  20. Zijt matig, kuis, bewaart het huis, weest goed, onderdanig (jonge vrouwen, Titus 2:5)
  21. Zijt bereid tot verantwoording van de hoop die in u is (1 Petrus 3:15)
  22. Hebt goeden moed (Johannes 16:33)
  23. Wordt gedoopt (Handelingen 2:38)
  24. Bekeert u (Handelingen 3:19)
  25. Wordt veranderd (Romeinen 12:2)
  26. Hebt elkander hartelijk lief met broederlijke liefde (Romeinen 12:10; Efeziërs 4:32)
  27. Zijt vurig van geest (Romeinen 12:11)
  28. Zijt geduldig in de verdrukking (Romeinen 12:12)
  29. Tracht naar herbergzaamheid (Romeinen 12:13)
  30. Weest bevreesd, indien wetteloos (Romeinen 13:4)
  31. Weest geen afgodendienaar (1 Corinthiërs 10:7)
  32. Weest Paulus navolgers, zoals hij Christus navolgde (1 Corinthiërs 11:1; Filipenzen 3:17)
  33. Zijt navolgers God (Efeziërs 5:1)
  34. Zijt volgers van de gelovigen en lankmoedigen (Hebreeën 6:12)
  35. Weest geen kinderen in het verstand (1 Corinthiërs 14:20)
  36. Wordt in het verstand volwassen (1 Corinthiërs 14:20)
  37. Zijt standvastig (1 Corinthiërs 15:58)
  38. Zijt onbewegelijk (1 Corinthiërs 15:58)
  39. Weest altijd overvloedig in het werk van de Heer (1 Corinthiërs 15:58)
  40. Zijt sterk in de Heer (1 Corinthiërs 16:13; Efeziërs 6:10; 2 Timotheüs 2:1)
  41. Zijt getroost (2 Corinthiërs 13:11)
  42. Weest eensgezind (Romeinen 12:16; 2 Corinthiërs 13:11; Filipenzen 2:2; 1 Petrus 3:8)
  43. Scheidt u af van het onreine (2 Corinthiërs 6:17)
  44. Weest vernieuwd in de geest (Efeziërs 4:23)
  45. Wordt toornig en zondig niet (Efeziërs 4:26)
  46. Zijt goedertieren jegens elkander (Efeziërs 4:32)
  47. Wordt vervuld met den Geest (Efeziërs 5:18)
  48. Zijt gelijkgestemd (Filipenzen 2:2)
  49. Zijt van een gemoed (Filipenzen 2:2)
  50. Weest in geen ding bezorgd (Filipenzen 4:6)
  51. Zijt een voorbeeld der gelovigen in woord, in wandel, in liefde, in de geest, in geloof, in reinheid (1 Timotheüs 4:12)
  52. Weest deelnemer aan het lijden van Christus (2 Timotheüs 1:8; verg. 1 Petrus 4:1)
  53. Weest vriendelijk jegens allen (2 Timotheüs 2:24)
  54. Weest bekwaam om te leren (2 Timotheüs 2:24)
  55. Houd aan, tijdelijk en ontijdelijk (2 Timotheüs 4:2)
  56. Sta in voor goede werken (Titus 3:8,14; verg. Mattheüs 5:16)
  57. Zijt vergenoegd met wat u hebt (Hebreeën 13:5)
  58. Zijt daders des Woords (Jacobus 1:22)
  59. Gedraagt u als ellendigen en treurt (Jacobus 4:9)
  60. Zijt lankmoedig tot de terugkomst van Christus (Jacobus 5:7-8)
  61. Weest heilig in al uw wandel (gedrag) (1 Petrus 1:15-16)
  62. Zijt medelijdend (1 Petrus 3:8)
  63. Zijt vriendelijk (1 Petrus 3:8)
  64. Weest voorbeelden der kudde, niet als heerschappij voerende over Gods erfdeel (1 Petrus 5:3)
  65. Zijt elkander onderdanig (1 Petrus 5:5)
  66. Zijt met ootmoedigheid bekleed (1 Petrus 5:5)
  67. Weest nuchter (1 Petrus 5:8)
  68. Waakt (1 Petrus 5:8)
  69. Zijt gedachtig aan profetieën en geboden (2 Petrus 3:2)
  70. Benaarstigt u dat gij bevonden moogt worden in vrede (2 Petrus 3:14)
  71. Benaarstigt u dat gij onbevlekt en onbestraffelijk zijt (2 Petrus 3:14)
  72. Zijt getrouw tot den dood (Openbaring 2:10)
  73. Zijt wakende en versterk het overige (Openbaring 3:2)
  74. Weest ijverig en bekeert u (Openbaring 3:19)

 30 geboden om niet te doen of te zijn (verboden)

  1. Weest niet gelijk de geveinsden wanneer gij bidt (Mattheüs 6:5)
  2. Weest niet gelijk de heidenen in gebed (Mattheüs 6:7)
  3. Weest niet gelijk de geveinsden wanneer gij vast (Mattheüs 6:16)
  4. Gij zult niet “Rabbi” genaamd worden (Mattheüs 23:8)
  5. Noch zult gij “meester” genoemd worden (Mattheüs 23:10)
  6. Vreest niet de mensen (Lucas 12:4)
  7. Weest niet wankelmoedig (Lucas 12:29)
  8. Zijt niet vele meesters (Jacobus 3:1)
  9. Vreest niet uit vreze voor hen (1 Petrus 3:14)
  10. Wordt niet ontroerd (1 Petrus 3:14)
  11. Weest niet onverschillig met de tijd van God (2 Petrus 3:8; verg. JESAJA 57:16)
  12. Dwaalt niet: 10 groepen die het Koninkrijk niet beërven (1 Corinthiërs 6:9-10)
  13. Wordt dezer wereld niet gelijkvormig (Romeinen 12:2)
  14. Zijt niet traag in het benaarstigen (Romeinen 12:11)
  15. Zijt niet wijs bij uzelven (Romeinen 12:16)
  16. Wordt door het kwade niet overwonnen (Romeinen 12:21)
  17. Wordt geen dienstknechten der mensen (1 Corinthiërs 7:23)
  18. Weest geen kinderen in het verstand (1 Corinthiërs 14:20)
  19. Weest niet misleid door kwaad gezelschap (1 Corinthiërs 15:33)
  20. Trekt niet een ander juk aan met de ongelovigen (2 Corinthiërs 6:14-15)
  21. Wordt niet wederom bevangen met het houden van de wet (Galaten 5:1. Zie: ‘vijfentachtig Oude en Nieuwe verbondscontrasten’)
  22. Dwaalt niet: wat de mens zaait, zal hij oogsten (Galaten 6:7-8)
  23. Zijt geen medegenoten van zondaars (Efeziërs 5:7)
  24. Zijt niet onverstandig, maar verstaat, welke de wil des Heeren zij (Efeziërs 5:17)
  25. Wordt niet dronken van wijn (Efeziërs 5:18)
  26. Vertraagt er niet in goed te doen (2 Thessalonicenzen 3:13)
  27. Schaam u niet voor het getuigenis onzes Heeren (2 Timotheüs 1:8)
  28. Wordt niet traag (Hebreeën 6:12)
  29. Vergeet de herbergzaamheid niet (Hebreeën 13:2)
  30. Wordt niet omgevoerd met verscheidene en vreemde leringen (Hebreeën 13:9)

14 maal wacht u voor en soortgelijke geboden

  1. Wacht u voor valse profeten (Mattheüs 7:15)
  2. Wacht u voor de mensen (Mattheüs 10:17)
  3. Wacht u voor den zuurdesem (leer) der farizeeën (Mattheüs 16:6-12)
  4. Wacht u voor de zuurdesem (leer) van Heródes (Marcus 8:15)
  5. Wacht uzelven voor geveinsdheid (Lucas 12:1)
  6. Wacht u voor gierigheid (Lucas 12:15)
  7. Wacht u voor de schriftgeleerden (MARK 12:38; Lucas 20:46)
  8. Let erop dat u niet God veracht en omkomt (Handelingen 13:40-41)
  9. Ziet op de honden (valse leraren) (Filipenzen 3:2; Jesaja 56:10)
  10. Ziet toe op de kwade arbeiders (Filipenzen 3:2)
  11. Ziet toe op de versnijding (Joden, Filipenzen 3:2)
  12. Ziet toe niet vervoerd te worden door filosofie (Kolossenzen 2:8)
  13. Ziet toe niet vervoerd te worden door ijdele verleiding (Kolossenzen 2:8)
  14. Wacht u er voor dat u niet afvalt (2 Petrus 3:17)

4 dingen om (in) te geloven

  1. Het evangelie (Marcus 1:15)
  2. Gods bestaan (Hebreeën 11:6)
  3. Jezus Christus (1 Johannes 3:23)
  4. God beloont hen die naarstig zoeken (Hebreeën 11:6)

1 ding om niet te geloven

  1. Gelooft niet een iegelijken geest (1 Johannes 4:1)

2 categorieën om te zegenen

  1. Degenen die u vervloeken (Mattheüs 5:44; Lucas 6:28)
  2. Vervolgers (Romeinen 12:14)

3 dingen om te ver weg te werpen

  1. De balk uit uw oog (Mattheüs 7:5; Lucas 6:42)
  2. Duivels (Mattheüs 10:8)
  3. Al uw bekommernis op God (1 Petrus 5:7)

2 categorieën om te troosten

  1. Christenen onder elkaar (1 Thessalonicenzen 4:18; 1 Thessalonicenzen 5:11)
  2. De kleinmoedigen (1 Thessalonicenzen 5:14)

6 groepen om te eren

  1. Vaders (Mattheüs 19:19; Marcus 10:19; Lucas 18:20; Efeziërs 6:2)
  2. Moeders (Mattheüs 19:19; Marcus 10:19; Lucas 18:20; Efeziërs 6:2)
  3. De andere (Romeinen 12:10)
  4. Weduwen (1 Timotheüs 5:3)
  5. Alle mensen (1 Petrus 2:17)
  6. Koningen – regeerders (1 Petrus 2:17)

5 bevelen

  1. Onberispelijk te zijn (1 Timotheüs 5:7)
  2. De rijke niet hoogmoedig te zijn (1 Timotheüs 6:17)
  3. De rijke in God te vertrouwen (1 Timotheüs 6:17)
  4. De rijke weldadig te zijn (1 Timotheüs 6:18)
  5. De rijke het eeuwige leven te verkrijgen (1 Timotheüs 6 :19)

5 dingen om over na te denken

  1. De raven (Lucas 12:24)
  2. De leliën (Lucas 12:27-28)
  3. Waarheid (2 Timotheüs 2:7)
  4. Dat een mens vallen kan (Galaten 6:1)
  5. Christus (Hebreeën 3:1; Hebreeën 12:3)

3 dingen om voortdurend een plaats te geven

  1. Liefde (Johannes 15:9)
  2. Gebed (Romeinen 12:12; Kolossenzen 4:2)
  3. Waarheid (2 Timotheüs 3:14)

2 dingen om te begeren

  1. De beste gaven (1 Corinthiërs 12:31)
  2. Te profeteren (1 Corinthiërs 14:39); verg: dingen om niet te begeren (Exodus 20:17; Deuteronomium 5:21)

1 ding om niet te verwerpen

  1. Je vrijmoedigheid in God (Hebreeën 10:35)

2 dingen om te verdragen

  1. Verdrukkingen (2 Timotheüs 2:3)
  2. Lijden (2 Timotheüs 4:5)

1 categorie om te vrezen

  1. God (Mattheüs 10:28; Lucas 12:5; 1 Petrus 2:17; Openbaring 14:7)

3 categorieën om niet te vrezen

  1. Mensen (Mattheüs 10:28; Lucas 12:5)
  2. Vervolgers (Mattheüs 10:26)
  3. Geen gebrek aan voorzienigheid (Mattheüs 10:31; Marcus 6:8-9; Lucas 12:7)

5 dingen om te voeden

  1. Vijanden (Romeinen 12:20)
  2. Lammeren (Johannes 21:15)
  3. Schapen (Johannes 21:16-17)
  4. De kudde Gods (1 Petrus 5:2)
  5. De kerk (Handelingen 20:28)

4 dingen om van te ‘vlieden’

  1. Hoererij (1 Corinthiërs 6:18)
  2. Afgodendienst (1 Corinthiërs 10:14)
  3. Schadelijke begeerlijkheden (1 Timotheüs 6:9-11)
  4. De begeerlijkheden der jonkheid (2 Timotheüs 2:22)

10 maal ‘Doe’

  1. Doet wel degenen die u haten (Mattheüs 5:44; Lucas 6:27)
  2. Doet aan anderen wat gij van hen verwacht (Mattheüs 7:12; Lucas 6:31)
  3. Doet niemand overlast aan (Lucas 3:14)
  4. Doet goed (Lucas 6:35; Romeinen 13:3)
  5. Doet dit (God voorop stellen) en leef (Lucas 10:28)
  6. Doet het al ter ere Gods (1 Corinthiërs 10:31; Kolossenzen 3:17,23)
  7. Doet alle dingen zonder murmureren en tegenspreken (Filipenzen 2:14)
  8. Doet hetgeen gij in mij gezien en gehoord hebt (Paulus, Filipenzen 4:9)
  9. Doet uw eigen dingen (1 Thessalonicenzen 4:11)
  10. Doe het werk van een evangelist (2 Timotheüs 4:5)

10 keer ‘Doe Niet’ en andere geboden

  1. Doe uw aalmoes niet voor de mensen (Mattheüs 6:1)
  2. Wanneer gij dan aalmoes doet, zo laat voor u niet trompetten (Mattheüs 6:2)
  3. Doet niet de werken der farizeeën (Mattheüs 23:3-33)
  4. Laat ons niet liefhebben met den woorde alleen (1 Johannes 3:18)
  5. Begeef je niet tot fabelen (1 Timotheüs 1:4)
  6. Begeef je niet tot geslachtsrekeningen (1 Timotheüs 1:4)
  7. Dwaalt niet (Jacobus 1:16)
  8. Gij zult geen overspel doen (Jacobus 2:11)
  9. Gij zult niet doden (Jacobus 2:11)
  10. Wordt niet gelijkvormig aan begeerlijkheden van vroeger (1 Petrus 1:14)

10 dingen om te volgen

  1. Christus (Mattheüs 4:19; Mattheüs 8:22; Mattheüs 16:24; Marcus 8:34; Marcus 10:21; Lucas 9:23; Johannes 21:19)
  2. Liefde (1 Corinthiërs 14:1; 1 Timotheüs 6:11; 2 Timotheüs 2:22)
  3. Het goede (1 Thessalonicenzen 5:15; 3 Johannes 1:11)
  4. Gerechtigheid (1 Timotheüs 6:11; 2 Timotheüs 2:22)
  5. Godzaligheid (1 Timotheüs 6:11)
  6. Geloof (1 Timotheüs 6:11; 2 Timotheüs 2:22)
  7. Lijdzaamheid (1 Timotheüs 6:11)
  8. Zachtmoedigheid (1 Timotheüs 6:11)
  9. Vrede (2 Timotheüs 2:22; Hebreeën 12:14)
  10. Heiligheid (Hebreeën 12:14)

7 dingen over het geven

  1. Het is bevolen: geef (Lucas 6:38)
  2. Aan wie te geven:
    1. Die iets van u bidt (Mattheüs 5:42; Lucas 6:30)
    2. De behoeften der heiligen (Romeinen 12:13)
    3. God (Kolossenzen 3:17; Openbaring 14:7)
  3. Aan wie niet te geven:
    1. Geef niets wat heilig is aan rebellen (Mattheüs 7:6)
    2. Geef satan geen plaats (Efeziërs 4:27)
  4. Wat te geven:
    1. Heilige dingen (Mattheüs 7:6; Mattheüs 10:8)
    2. Geef dank (Efeziërs 5:20; Filipenzen 4:6; Kolossenzen 3:17; 1 Thessalonicenzen 5:18)
    3. Geef tijd voor lezen, vermaning, lering (1 Timotheüs 4:13)
    4. Geef jezelf geheel (1 Timotheüs 4:15)
    5. Geef eer aan God (Openbaring 14:7)
  5. Wat niet te geven:
    1. Geef geen aanstoot (1 Corinthiërs 10:32)
    2. Geef geen acht op fabelen en geboden der mensen (Titus 1:14)
  6. Hoe te geven:
    1. Vrijmoedig (Mattheüs 10:8; 2 Corinthiërs 9:6)
    2. Een goede maat (Lucas 6:38)
    3. Naardat men welvaren verkregen heeft (1 Corinthiërs 16:2)
    4. Vrijwillig (2 Corinthiërs 8:12)
    5. Met een doel (2 Corinthiërs 9:7)
    6. Blijmoedig (2 Corinthiërs 9:7)
  7. Beloofde zegeningen wanneer je geeft:
    1. Teruggave op basis van geven (Lucas 6:38; 2 Corinthiërs 9:6)
    2. Beloning (Mattheüs 10:42)
    3. Alle genade overvloedig hebbende (2 Corinthiërs 9:8)
    4. Alle genade overvloedig (2 Corinthiërs 9:8)
    5. Eeuwige gerechtigheid (2 Corinthiërs 9:9)
    6. Vermeerderde vruchten (2 Corinthiërs 9:10)
    7. Rijk worden in alles (2 Corinthiërs 9:11)

6 dingen om af te leggen

  1. Boosheid (Jacobus 1:21)
  2. Alle kwaadheid (1 Petrus 2:1)
  3. Alle bedrog (1 Petrus 2:1)
  4. Alle schijnheiligheid (1 Petrus 2:1)
  5. Alle nijdigheid (1 Petrus 2:1)
  6. Alle kwaadsprekerij (1 Petrus 2:1)

7 dingen om te houden

  1. Houdt de geboden (Mattheüs 19:17; Johannes 14:15)
  2. Vermengt u niet met de 6 soorten zogenaamde christenen uit 1 Corinthiërs 5:11
  3. Bewaar uzelven rein (1 Timotheüs 5:22)
  4. Houdt de geboden van het evangelie totdat Christus terugkomt (1 Timotheüs 6:14)
  5. Bewaar het goede pand dat je toebetrouwd is (2 Timotheüs 1:14)
  6. Bewaart uzelven van de afgoden (1 Johannes 5:21)
  7. Bewaart uzelven in Gods liefde (Judas 1:21)

5 keer ‘Gaat’

  1. Gaat twee mijlen (Mattheüs 5:41)
  2. Gaat en onderwijst (Mattheüs 28:19-20)
  3. Gaat en predikt (Marcus 16:15)
  4. Gaat niet van huis tot huis (Lucas 10:7)
  5. Gaat heen en doe gij desgelijks (Lucas 10:37)

7 keer ‘Hebt’

  1. Hebt geloof (Marcus 11:22; Romeinen 14:22-23)
  2. Hebt geen gemeenschap met de duisternis (Efeziërs 5:11)
  3. Hebt geen aanneming des persoons (1 Timotheüs 5:21; Jacobus 2:1-10)
  4. Hebt een eerlijke wandel (1 Petrus 2:12)
  5. Hebt barmhartigheid (1 Petrus 3:8; Judas 1:22)
  6. Hebt een goed geweten (1 Petrus 3:16)
  7. Hebt vurige liefde (1 Petrus 4:8)

14 keer ‘Houd’

  1. Voorthoudende het Woord des levens (Filipenzen 2:16)
  2. Behoudt het goede (1 Thessalonicenzen 5:21)
  3. Houd christelijke tradities (2 Thessalonicenzen 2:15; 2 Thessalonicenzen 3:6)
  4. Houd geloof (1 Timotheüs 1:19; 1 Timotheüs 3:9)
  5. Houd een goed geweten (1 Timotheüs 1:19)
  6. Houd de gezonde woorden (2 Timotheüs 1:13)
  7. Houd de gezonde woorden (Openbaring 2:25)
  8. Houd dat gij hebt (Openbaring 3:11)
  9. Houd uw kroon (Openbaring 3:11)
  10. Houd dienaren in waarde (Filipenzen 2:29)
  11. Houd het eeuwige leven (1 Timotheüs 6:12,19)
  12. Houd hoop (Hebreeën 6:18)
  13. Houd de roem der hoop (Hebreeën 3:6,14)
  14. Houd wat gij ontvangen en gehoord hebt (Openbaring 3:3)

100 keer ‘Laat’ en andere geboden

  1. Laat uw licht schijnen (Mattheüs 5:16; Lucas 12:35)
  2. Laat zijn uw woord ja, neen (Mattheüs 5:37; Jacobus 5:12)
  3. Laat uw vijand ook uw mantel (Mattheüs 5:40; Lucas 6:29)
  4. Laat blinde leidslieden varen (Mattheüs 15:14)
  5. Laat een ieder zichzelf verloochenen (Mattheüs 16:24; Marcus 8:34; Lucas 9:23)
  6. Laat een ieder zijn kruis op nemen (Mattheüs 16:24; Marcus 8:34; Marcus 10:21; Lucas 9:23)
  7. Laat hem horen (Marcus 4:23; Lucas 14:35)
  8. Laat hem delen met de behoeftigen (Lucas 3:11)
  9. Laat uw lendenen omgord zijn (Lucas 12:35)
  10. Laat een ieder zijn male en buidel nemen (Lucas 22:36)
  11. Laat hem zijn kleed verkopen en een zwaard kopen (Lucas 22:36)
  12. Laat uw liefde ongeveinsd zijn (Romeinen 12:9)
  13. Laat een ieder de wetten van het land gehoorzamen (Romeinen 13:1)
  14. Laat een ieder zijn eigen sabbatdag kiezen (Romeinen 14:5-7; Kolossenzen 2:14-17)
  15. Laat een ieder erop toezien hoe hij bouwt op Christus (1 Corinthiërs 3:10)
  16. Niemand bedriege zichzelven (1 Corinthiërs 3:18)
  17. Laat iedere man zijn eigen vrouw hebben (1 Corinthiërs 7:2)
  18. Laat ieder vrouw haar eigen man hebben (1 Corinthiërs 7:2)
  19. Laat echtgenoten elkaar bevredigen in hun seksuele relatie (1 Corinthiërs 7:4-5)
  20. Laat hen die zich niet kunnen onthouden, trouwen (1 Corinthiërs 7:9)
  21. Laat mannen en vrouwen ongetrouwd blijven als ze elkaar verlaten of zich weer verzoenen (1 Corinthiërs 7:11)
  22. Laat de ongelovige scheiden die wil scheiden (1 Corinthiërs 7:15)
  23. Laat iedere man in zijn roeping blijven (1 Corinthiërs 7:17-24)
  24. Laat niemand besnijding ongedaan proberen te maken (1 Corinthiërs 7:18)
  25. Laat niemand zich besnijden (als een religieus ritueel, 1 Corinthiërs 7:18)
  26. Laat een vader zijn dochter ten huwelijk geven als zij dat wenst (1 Corinthiërs 7:36-38)
  27. Laat hem die meent te staan toezien dat hij niet valle (1 Corinthiërs 10:12)
  28. Laat niemand uit eigenbelang rijkdom zoeken (1 Corinthiërs 10:24)
  29. Laat de vrouw haar haar snijden als zij niet bedekt is (1 Corinthiërs 11:6)
  30. Laat de vrouw zich bedekken als het lelijk is voor haar geschoren te zijn of het haar afgesneden te hebben (1 Corinthiërs 11:6)
  31. Laat iedereen zichzelf onderzoeken wanneer hij brood en beker neemt (1 Corinthiërs 11:28)
  32. Laat de hongerige thuis eten, niet tijdens brood en beker (1 Corinthiërs 11:34)
  33. Laat degene die in tongen spreekt, bidden voor de uitlegging ervan (1 Corinthiërs 14:13)
  34. Laat alle dingen geschieden tot stichting (1 Corinthiërs 14:26)
  35. Laat ten hoogste drie in tongen spreken tijdens een dienst (1 Corinthiërs 14:27)
  36. Laat één het uitleggen (1 Corinthiërs 14:27)
  37. Laat het gevoelen van Christus in u zijn (Filipenzen 2:5)
  38. Laat uw bescheidenheid alle mensen bekend zijn (Filipenzen 4:5)
  39. Laat uw begeerten bekend worden bij God (Filipenzen 4:6)
  40. Laat u dan niemand oordele in spijs of in drank, heilige dagen, nieuwe maan en sabbatdagen (Kolossenzen 2:14-17; Romeinen 14:5-7)
  41. Laat niemand uw beloning beroven door een ijdele religie (Kolossenzen 2:18)
  42. Laat vrede in uw hart heersen (Kolossenzen 3:15)
  43. Laat het Woord in u wonen (Kolossenzen 3:16)
  44. Laat uw woorden aangenaam zijn (Kolossenzen 4:6)
  45. Laat niemand u verleiden over de dag van Christus die komt (2 Thessalonicenzen 2:3)
  46. Laat niemand uw jonkheid verachten (1 Timotheüs 4:12)
  47. Laat de spreker in tongen zwijgen in de gemeente dat hij tot zichzelf en God spreke als er geen uitlegger is (1 Corinthiërs 14:28)
  48. Laat twee of drie profeten spreken en dat de anderen oordelen (1 Corinthiërs 14:29)
  49. Laat de een na de ander profeteren (1 Corinthiërs 14:30)
  50. Laat de vrouwen stil leren in de gemeente of thuis. (1 Corinthiërs 14:34-35; 1 Timotheüs 2:11)
  51. Laat een ieder erkennen dat de regeling der geestelijke gaven de geboden van de Heere zijn (1 Corinthiërs 14:37)
  52. Laat de rebellerende tegen de waarheid onwetend blijven (1 Corinthiërs 14:38)
  53. Laat alle dingen worden gedaan in goede orde (1 Corinthiërs 16:2)
  54. Laat een ieder geven naar dat hij van God welvaren verkregen heeft (1 Corinthiërs 16:2)
  55. Laat alles in liefde geschieden (1 Corinthiërs 16:14)
  56. Laat een ieder blijmoedig geven (2 Corinthiërs 9:7)
  57. Laat hen die rebelleren tegen de waarheid, vervloekt zijn (1 Corinthiërs 16:22; Galaten 1:8-9)
  58. Laat een ieder zijn eigen werk beproeven (Galaten 6:4)
  59. Laat hen die onderwezen worden hem steunen die onderwijst (Galaten 6:6)
  60. Laat de dief niet meer stelen (Efeziërs 4:28)
  61. Laat de dief werken inplaats van te stelen zodat hij anderen kan geven (Efeziërs 4:28)
  62. Laat geen vuile rede uit uw mond komen (Efeziërs 4:29)
  63. Laat bitterheid, toornigheid, gramschap, geroep en lastering en alle boosheid van u weg (Efeziërs 4:31)
  64. Laat niemand u verleiden met ijdele woorden (Efeziërs 5:6)
  65. Laat de vrouwen aan hun mannen onderworpen zijn (Efeziërs 5:22,24; Kolossenzen 3:18; 1 Petrus 3:1-6)
  66. Laat de mannen hun vrouwen lief hebben (Efeziërs 5:25,28,33; Kolossenzen 3:19; 1 Petrus 3:7)
  67. Laat de vrouwen hun mannen vreze (Efeziërs 5:33)
  68. Laat u wandel waardig zijn zoals het voor het Evangelie van Christus hoort (Filipenzen 1:27)
  69. Doet geen ding door twisting of ijdele eer (Filipenzen 2:3)
  70. Laat de een de ander uitnemender achten dan zichzelven (Filipenzen 2:3)
  71. Laat de ouderlingen die wel regeren dubbele eer waardig geacht worden (betaald worden) (1 Timotheüs 5:17)
  72. Laat dienstknechten hun meesters eren (1 Timotheüs 6:1)
  73. Laat meesters hun dienstknechten respecteren (1 Timotheüs 6:2)
  74. Laat iedere christen afstand nemen van ongerechtigheid (2 Timotheüs 2:19)
  75. Dat niemand u verachten (Titus 2:15)
  76. Dat de broederlijke liefde blijft (Hebreeën 13:1)
  77. Uw wandel zij zonder geldgierigheid (Hebreeën 13:5)
  78. Laat lijdzaamheid volmaakt zijn (Jacobus 1:4)
  79. Laat iemand die wijsheid ontbreekt God erom vragen (Jacobus 1:5)
  80. Laat hem vragen in geloof (Jacobus 1:6)
  81. Laat de verhevene zich verheugen (Jacobus 1:9)
  82. Laat de nederige zich verheugen (Jacobus 1:10)
  83. Laat niemand zeggen ik wordt verzocht door God (Jacobus 1:13)
  84. een iegelijk mens zij ras om te horen, traag om te spreken, traag tot toorn (Jacobus 1:19)
  85. Laat de verstandige zijn wijsheid en kennis bewijzen (Jacobus 3:13)
  86. Laat de lichthartige zondaars berouw krijgen (Jacobus 4:9)
  87. Laat degene die lijdt, bidden (Jacobus 5:13)
  88. Laat de blijmoedige psalmzingen (Jacobus 5:13)
  89. Laat de zieken de ouderlingen roepen (Jacobus 5:14)
  90. Laat de ouderlingen bidden voor de zieken, hen zalven met olie (Jacobus 5:14-15; verg. Marcus 6:13)
  91. Laat versiering meer innerlijk dan uiterlijk zijn (1 Petrus 3:3-4; 1 Timotheüs 2:9-10)
  92. Laat een ieder zijn tong weerhouden van kwaad en zijn lippen van bedrog (1 Petrus 3:10)
  93. Laat een ieder wijken van het kwaad, goed doen, de vrede zoeken en denzelve najagen (1 Petrus 3:11)
  94. Laat predikanten voor God spreken (1 Petrus 4:11)
  95. Laat niemand lijden als een doodslager, dief, kwaaddoener of bemoeizuchtige (1 Petrus 4:15)
  96. Laat niemand zich schamen die als een christen lijdt, maar dankbaar zijn (1 Petrus 4:16)
  97. Laat hen die lijden als christenen hun zielen bevelen aan God (1 Petrus 4:19)
  98. Laat het eeuwige leven in u blijven (1 Johannes 2:24-25)
  99. Laat niemand u misleiden over rechtvaardig zijn (1 Johannes 3:7)
  100. Laat hem die oren heeft, horen (Openbaring 2:7,11,17,29; Openbaring 3:6,13,22)

12 keer ‘Laat niet’

  1. Laat uw linkerhand niet weten wat uw rechter doet (Mattheüs 6:3)
  2. Laat geen mens hen die getrouwd zijn, scheiden (Mattheüs19:6)
  3. Laat van het goede geen kwaad gesproken worden (Romeinen 14:16)
  4. Laat de zonde niet in het lichaam heersen (Romeinen 6:12)
  5. Laat hem die eet, hem niet verachten die niet eet (Romeinen 14:3)
  6. Laat hem die niet eet, niet hem veroordelen die wel eet (Romeinen 14:3)
  7. Laat de vrouw niet van de man scheiden (1 Corinthiërs 7:10)
  8. Laat de man niet zijn vrouw verlaten (1 Corinthiërs 7:11)
  9. Laat de christen niet de ongelovige partner verlaten als die bij hem wil blijven (1 Corinthiërs 7:12-13)
  10. Laat de zon niet ondergaan over uw toornigheid (Efeziërs 4:26)
  11. Laat er geen hoererij, onreinigheid, gierigheid, vuiligheid, zot geklap en gekkernij genoemd worden onder u gelijkerwijs het den heiligen betaamt (Efeziërs 5:3-4)
  12. Laat onwaardige weduwen niet gesteund worden door de kerk (1 Timotheüs 5:9-16)

42 keer ‘Laten we’

  1. Laten ons eerlijk wandelen (Romeinen 13:13)
  2. Laten we afleggen de werken der duisternis (Romeinen 13:12)
  3. Laten we aandoen de wapenen des lichts (Romeinen 13:12)
  4. Laten ons najagen hetgeen tot den vrede dient (Romeinen 14:19)
  5. Laten we najagen hetgeen tot de stichting dient (Romeinen 14:19)
  6. Laat een ieder van ons zijn naaste behagen ten goede (Romeinen 15:2-3)
  7. Laten we oprecht zijn (1 Corinthiërs 5:8)
  8. Laten ons geen hoereerders zijn (1 Corinthiërs 10:8)
  9. Laten ons Christus niet verzoeken (1 Corinthiërs 10:9)
  10. Laten we niet murmureren (1 Corinthiërs 10:10)
  11. Laten we ons reinigen van de besmetting van lichaam en geest (2 Corinthiërs 7:1)
  12. Laten we de heiligmaking voleindigen (2 Corinthiërs 7:1)
  13. Laten we in de Geest wandelen (Galaten 5:25)
  14. Laten ons niet zoekers zijn van ijdele eer (Galaten 5:26)
  15. Laten we elkaar niet tergen (Galaten 5:26)
  16. Laten we elkaar niet benijden (Galaten 5:26)
  17. Laten we niet moede worden het goede te doen (Galaten 6:9)
  18. Laten we goed doen aan allen (Galaten 6:10)
  19. Laten we vooral goed doen aan mede christenen (Galaten 6:10)
  20. Laten wij die rijp zijn, jagen naar het doel (Filipenzen 3:14-15)
  21. Laten ons naar denzelfden regel wandelen (Filipenzen 3:16)
  22. Laten we hetzelfde gevoelen (Filipenzen 3:16)
  23. Laten we niet geestelijk slapen (1 Thessalonicenzen 5:6)
  24. Laten we waken en nuchter zijn (1 Thessalonicenzen 5:6,8)
  25. Laten ons vergenoegd zijn met voedsel en kleding (1 Timotheüs 6:8)
  26. Laten we vrezen onze ziel te verliezen (Hebreeën 4:1-2)
  27. Laten we ons benaarstigen naar onze verlossing (Hebreeën 4:11)
  28. Laten we aan onze belijdenis vasthouden (Hebreeën 10:23)
  29. Laten we met vrijmoedigheid toegaan tot de troon der genade (Hebreeën 4:16; Hebreeën 10:19-23)
  30. Laten we doorgaan tot de volmaaktheid (Hebreeën 6:1)
  31. Let us draw near to God (Hebreeën 10:22)
  32. Laten we onze onderlinge bijeenkomsten voor aanbidding niet nalaten (Hebreeën 10:24)
  33. Laten we onze bijeenkomsten niet verzuimen (Hebreeën 10:25)
  34. Laten we elkaar vermanen (Hebreeën 10:25)
  35. Laten we ieder last afleggen (Hebreeën 12:1)
  36. Laten we de zonde die ons omringt afleggen (Hebreeën 12:1)
  37. Laten we de loopbaan met lijdzaamheid lopen (Hebreeën 12:1)
  38. Laten we op Jezus zien (Hebreeën 12:2)
  39. Laten we de genade vasthouden om God te dienen (Hebreeën 12:28)
  40. Laten we de smaad van Christus dragen (Hebreeën 13:13)
  41. Laten we voortdurend ons offer van lofprijs offeren (Hebreeën 13:15)
  42. Laten ons elkander liefhebben (1 Johannes 4:7,11)

8 keer ‘Laten we niet’

  1. Laten we niet wandelen in brasserijen (Romeinen 13:13)
  2. Laten we niet wandelen in dronkenschap (Romeinen 13:13)
  3. Laten we niet wandelen in ontuchtigheden (Romeinen 13:13)
  4. Laten we niet wandelen in losbandigheid (Romeinen 13:13)
  5. Laten we niet wandelen in twist (Romeinen 13:13)
  6. Laten we niet wandelen in nijdigheid (Romeinen 13:13)
  7. Laten we elkaar niet oordelen in twijfelachtige zaken (Romeinen 14:13)
  8. Laten we elkaar geen aanstoot of ergernis geven (Romeinen 14:13)

3 manieren om te leven

  1. Leef vreedzaam (Romeinen 12:18; 2 Corinthiërs 13:11)
  2. Leef vrij van angsten en overmatige zorgen (1 Corinthiërs 7:28-35)
  3. Leef niet langer in de lusten van de zonde (1 Petrus 4:2)

4 geboden om ‘lief te hebben’

  1. Hebt uw vijanden lief (Mattheüs 5:44; Lucas 6:27,35)
  2. Hebt uw christenbroeders lief (Johannes 13:34;
  3. Hebt uw christenbroeders lief (Johannes 13:34; Johannes 15:12,17; Galaten 5:14; 1 Petrus 2:17; 1 Johannes 3:23; 2 Johannes 1:5)
  4. Hebt de broederschap lief (1 Petrus 2:17)
  5. Hebt uw broeder lief (1 Johannes 4:21)

2 dingen om niet lief te hebben

  1. De wereld (1 Johannes 2:15)
  2. De dingen van de wereld (1 Johannes 2:15)

3 manieren om lief te hebben

  1. Vurig (1 Petrus 2:22)
  2. Met een rein hart (1 Petrus 2:22)
  3. Als broeders (1 Petrus 3:8)

1 Persoon om tot te bidden

  1. Bid tot de Vader (Mattheüs 6:6; Mattheüs 6:9; Johannes 16:23-26)

3 dingen om voor te bidden

  1. Je vervolgers (Mattheüs 5:44; Lucas 6:28)
  2. Voor arbeiders (Mattheüs 9:38; Lucas 10:2)
  3. Voor elkaar (Jacobus 5:16)

2 manieren waarop je niet moet bidden

  1. Gebruik geen ijdel verhaal van woorden zoals de heidenen (Mattheüs 6:7)
  2. Bidt niet zoals de geveinsden (Mattheüs 6:5)

3 manieren om te bidden

  1. Bid op deze wijze (Mattheüs 6:9-13)
  2. Vraag, zoek, klop (Mattheüs 7:7-11)
  3. Bid in de Geest (Judas 1:20)

4 dingen om te beproeven

  1. Beproeft uzelven (2 Corinthiërs 13:5)
  2. Beproeft wat de Heere welbehagelijk is (Efeziërs 5:10)
  3. Beproeft alle dingen (1 Thessalonicenzen 5:21)
  4. Beproeft beschuldigingen tegen ouderlingen (1 Timotheüs 5:19)

2 geboden om je te verheugen

  1. Verblijdt u (Mattheüs 5:12; Romeinen 15:10)
  2. Verblijdt u ten allen tijd (1 Thessalonicenzen 5:16)

8 keer ‘Doe weg’

  1. Doe alle boze mensen weg uit de gemeente (1 Corinthiërs 5:13)
  2. Doe leugens weg (Efeziërs 4:25)
  3. Doe alle bitterheid weg (Efeziërs 4:31)
  4. Doe toornigheid weg (Efeziërs 4:31)
  5. Doe gramschap weg (Efeziërs 4:31)
  6. Doe al geroep weg (Efeziërs 4:31)
  7. Doe lastering weg (Efeziërs 4:31)
  8. Doe alle boosheid weg (Efeziërs 4:31)

6 keer ‘Leg af’

  1. Leg af de oude mens (Efeziërs 4:22; Kolossenzen 3:9)
  2. Leg af gramschap (Kolossenzen 3:8)
  3. Leg af toorn (Kolossenzen 3:8)
  4. Leg af kwaadheid (Kolossenzen 3:8)
  5. Leg af godslastering (Kolossenzen 3:8)
  6. Leg af vuil spreken (Kolossenzen 3:8)

12 keer ‘Doe aan’

  1. Doe Jezus Christus aan (Romeinen 13:14)
  2. Doe aan de wapenen des lichts (Romeinen 13:12)
  3. Doe aan de nieuwe mens (Efeziërs 4:24; Kolossenzen 3:10)
  4. Doe de gehele wapenrusting Gods aan (Efeziërs 6:11,13)
  5. Doe aan de barmhartigheid (Kolossenzen 3:12)
  6. Doe aan goedertierenheid (Kolossenzen 3:12)
  7. Doe aan ootmoedigheid (Kolossenzen 3:12)
  8. Doe aan zachtmoedigheid (Kolossenzen 3:12)
  9. Doe aan lankmoedigheid (Kolossenzen 3:13)
  10. Doe aan de liefde (Kolossenzen 3:14)
  11. Doe aan het borstwapen des geloofs en der liefde (1 Thessalonicenzen 5:8)
  12. Doe aan de hoop der zaligheid (1 Thessalonicenzen 5:8)

1 groep om niet te vermanen

  1. Ouderen (1 Timotheüs 5:1)

3 dingen om te vermanen

  1. Die zondigen (1 Timotheüs 5:20)
  2. Rebellen (Titus 1:13)
  3. Werken der duisternis (Efeziërs 5:11)

2 manieren om te vermanen

  1. Met allen ernst (Titus 2:15)
  2. Met alle lankmoedigheid (2 Timotheüs 4:2)

4 dingen om je in te verheugen

  1. Hoop (Romeinen 12:12)
  2. Zegeningen van anderen (Romeinen 12:15)
  3. De Heere (Filipenzen 3:1; Filipenzen 4:4)
  4. Lijden voor Christus (1 Petrus 4:13)

5 dingen om te herinneren

  1. Waaruit je gered bent (Efeziërs 2:11-12)
  2. Zij die lijden (Hebreeën 13:3)
  3. Zij die je leiden (Hebreeën 13:7)
  4. Waarheid (Judas 17-18; Openbaring 3:3)
  5. Afval en bekering (Openbaring 2:5)

4 dingen om naar te zoeken

  1. Gods koninkrijk eerst (Mattheüs 6:33; Lucas 12:31)
  2. God, in gebed (Mattheüs 7:7)
  3. Stichting van de gemeente (1 Corinthiërs 14:12)
  4. Dingen die boven zijn (Kolossenzen 3:1)

1 gebod om vast te staan

  1. Sta vast en houdt de christelijke inzettingen (2 Thessalonicenzen 2:15)

3 dingen om vast mee te staan

  1. Lenden omgord met de waarheid
  2. Borstwapen der gerechtigheid
  3. Voeten geschoeid met de bereidheid van het Evangelie des vredes (Efeziërs 6:14-15)

5 dingen om in te staan

  1. Geloof (1 Corinthiërs 16:13)
  2. Vrijheid (Galaten 5:1)
  3. Één geest (Filipenzen 1:27)
  4. Één gemoed (Filipenzen 1:27)
  5. De Heere (Filipenzen 4:1)

8 dingen om aan te denken

  1. Dingen over je ware zelf (Romeinen 12:3; 1 Corinthiërs 3:18)
  2. Waarachtige dingen
  3. Eerlijke dingen
  4. Rechtvaardige dingen
  5. Reine dingen
  6. Liefelijke dingen
  7. Dingen van goede roeping
  8. Dingen van deugd (Filipenzen 4:8)

1 manier om te denken

  1. Denk nuchter (Romeinen 12:3)

5 geboden ‘je te onderwerpen’

  1. Weest elkander onderdanig (Efeziërs 5:21)
  2. Onderwerp je aan God (Jacobus 4:7)
  3. Onderwerp je aan iedere menselijke ordening (1 Petrus 2:13-14; Romeinen 13:1-8)
  4. Jongeren moeten zich aan de ouderen onderwerpen (1 Petrus 5:5)
  5. Vrouwen weest uw mannen onderdanig (Efeziërs 5:22; Kolossenzen 3:18; 1 Petrus 3:1-6)

Twaalf keer ‘Zijt & Neem’

  1. Zijt niet bezorgd over de noodzakelijke dingen van het leven (Mattheüs 6:25,31; Lucas 12:22-30)
  2. Zijt dan niet bezorgd over morgen (Mattheüs 6:34)
  3. Zijt niet bezorgd over u verdediging (Mattheüs 10:19; Marcus 13:9-11; Lucas 12:11-12; Lucas 21:14)
  4. Neem mijn juk op u (Mattheüs 11:29)
  5. Maak gebruik van vrijheid (1 Corinthiërs 7:21)
  6. Neem het avondmaal in herinnering aan Christus (1 Corinthiërs 11:24-26)
  7. Neem het schild des geloofs (Efeziërs 6:16)
  8. Neem de helm der zaligheid (Efeziërs 6:17)
  9. Neem het zwaard des Geestes (Efeziërs 6:17)
  10. Neem gewilliglijk het opzicht over de kudde (1 Petrus 5:2)
  11. Neem overzicht over de kudde Gods zonder gedachte aan persoonlijk gewin (1 Petrus 5:2)
  12. Neem de laatste plaats (Lucas 14:8)

18 keer ‘Ziet erop toe & Hebt acht’

  1. Hebt acht dat gij u aalmoes niet doet voor de mensen (Mattheüs 6:1)
  2. Ziet toe dat gij niet een van deze kleinen veracht (Mattheüs 18:10)
  3. Ziet toe, dat u niemand verleide (Mattheüs 24:4; Marcus 13:5; Lucas 21:8)
  4. Ziet erop toe, wat gij hoort (Marcus 4:24)
  5. Ziet dan, hoe gij hoort (Lucas 8:18)
  6. Ziet erop toe in het licht te wandelen (Lucas 11:35)
  7. Zie erop toe te vermanen en te vergeven (Lucas 17:3)
  8. Zie erop toe niet dronken te worden (Lucas 21:34)
  9. Zie erop toe niet te brassen (Lucas 21:34)
  10. Zie erop toe niet door zorgen overmand te worden (Lucas 21:34)
  11. Zie toe op jezelf (Mattheüs13:9; Lucas 17:3; Lucas 21:34; Handelingen 20:28)
  12. Ziet op de kudde Gods (Handelingen 20:28)
  13. Zie erop toe niet je vrijheid te misbruiken (1 Corinthiërs 8:9)
  14. Zie erop toe dat je niet valt (1 Corinthiërs 10:12; Romeinen 11:21)
  15. Zie toe op je bediening (Kolossenzen 4:17)
  16. Zie erop toe dat je elkaar niet vernietigt (Galaten 5:15)
  17. Heb acht op uzelven en de leer (1 Timotheüs 4:16)
  18. Zie erop toe niet af te wijken (Hebreeën 3:12)

2 manieren waarop je niet moet wandelen

  1. Als zondaars (Efeziërs 4:17)
  2. Als onwijzen (Efeziërs 5:15)

4 keer ‘gij zult’

  1. Gij zult God alleen aanbidden (Mattheüs 4:10; Lucas 4:8)
  2. Gij zult God alleen dienen (Mattheüs 4:10; Lucas 4:8)
  3. Gij zult uw naaste liefhebben gelijk uzelven (Mattheüs 5:43; Mattheüs 19:19; Mattheüs 22:39; Marcus 12:31; Lucas 10:27; Romeinen 13:9; Galaten 5:14)
  4. Gij zult de Heere uw God liefhebben met geheel uw hart (Mattheüs 22:37; Marcus 12:30; Lucas 10:27)

7 dingen om in te wandelen

  1. De Geest (Galaten 5:16)
  2. Liefde (Efeziërs 5:2)
  3. Het licht (Efeziërs 5:8-9; 1 Johannes 1:7)
  4. Waakzaamheid (Efeziërs 6:18)
  5. Christus (Kolossenzen 2:6-7; 2 Corinthiërs 5:17)
  6. Wijsheid (Kolossenzen 4:5)
  7. Eerlijkheid (1 Thessalonicenzen 4:12)

8 keer ‘Gij zult niet’

  1. Gij zult de Heere niet verzoeken (Mattheüs 4:7; Lucas 4:12)
  2. Gij zult niet doden (Mattheüs 5:21; Mattheüs 19:18; Marcus 10:19; Lucas 18:20; Romeinen 13:9)
  3. Gij zult geen overspel plegen (Mattheüs 5:27-28; Mattheüs 19:18; Lucas 18:20; Romeinen 13:9)
  4. Gij zult niet bidden om door de mensen te worden gezien (Mattheüs 6:5)
  5. Gij zult niet stelen (Mattheüs 19:18; Marcus 10:19; Lucas 18:20; Romeinen 13:9)
  6. Gij zult geen valse getuigenis geven (Mattheüs 19:18; Marcus 10:19; Lucas 18:20; Romeinen 13:9)
  7. Gij zult niet begeren (Romeinen 13:9)
  8. Gij zult een dorsenden os niet muilbanden (1 Corinthiërs 9:9; 1 Timotheüs 5:18)

200 verschillende geboden

  1. Hebt een afkeer van het boze (Romeinen 12:9)
  2. Een opziener moet zijn: (zie karakteristieken in 1 Timotheüs 3:2-7; Titus 1:6-9)
  3. Blijf in Christus (Johannes 15:4)
  4. Blijf bij wie waardig is (Mattheüs 10:11-13; Marcus 6:10; Lucas 9:4; Lucas 10:5-8)
  5. Ontvreemdt niemand het zijne met bedrog (Lucas 3:14)
  6. Ontvreemdt niemand het zijne met bedrog (2 Petrus 1:5-7)
  7. Geef je eigen nutteloosheid toe (Lucas 17:10)
  8. Vermaant elkander (Kolossenzen 3:16)
  9. Vermaant de ongeregelden (2 Thessalonicenzen 3:15)
  10. Weest welgezind jegens uw wederpartij (Mattheüs 5:25)
  11. Staat geen vrijheid toe die je tot zonde verleidt (1 Corinthiërs 10:25-30)
  12. Sta geen lust naar het boze toe in je lichaam (1 Thessalonicenzen 4:5)
  13. Sta geen zegening en vervloeking toe uit dezelfde mond (Jacobus 3:10)
  14. Zalf je hoofd en was je aangezicht als je vast (Mattheüs 6:17)
  15. Wapen jezelf met een gemoed te lijden voor Christus (1 Petrus 4:1)
  16. Wreek jezelf niet (Romeinen 12:19)
  17. Ontwaak van de dood tot het licht (Efeziërs 5:14)
  18. Draagt elkanders lasten (Galaten 6:2)
  19. Gedraagt u als mannen (1 Corinthiërs 16:13)
  20. Wens een valse leraar geen geluk toe (2 Johannes 1:10-11)
  21. Lever bewijs van je bekering (Mattheüs 3:8; Lucas 3:8)
  22. Breng je kinderen groot in de Heer (Efeziërs 6:4)
  23. Bouw je geloof op (Judas 1:20)
  24. Nodig de armen uit op je feest (Lucas 14:13)
  25. Kinderen, zijt uw ouderen gehoorzaam (Efeziërs 6:1; Kolossenzen 3:20)
  26. Reinigt de melaatsen (Mattheüs 10:8)
  27. Reinigt de handen, gij zondaars (Jacobus 4:8)
  28. Hangt het goede aan (Romeinen 12:9)
  29. Verzamel alleen wat je toekomt (Lucas 3:13)
  30. Gaat uit het midden van hen (2 Corinthiërs 6:17)
  31. Beveel en leer deze dingen (1 Timotheüs 4:11; 1 Timotheüs 6:2)
  32. Betrouw de waarheid getrouwe mensen aan (2 Timotheüs 2:2)
  33. Belijdt elkander de misdaden (Jacobus 5:16)
  34. Reken het als vreugde wanneer je verzocht wordt (Jacobus 1:2)
  35. Snijd de leden af die aanstoot geven (Mattheüs 5:29-30; Mattheüs 18:8-9)
  36. Wat diakenen moeten zijn: (zie 1 Timotheüs 3:8-12)
  37. Gij zult geen valse getuigenis geven (Marcus 10:19)
  38. Ijvert om de geestelijke gaven (1 Corinthiërs 14:1)
  39. Zijt zeer begerig naar de melk van het Woord (1 Petrus 2:2)
  40. Veracht de profetieën niet (1 Thessalonicenzen 5:20)
  41. Verderf niemand met onbelangrijke dingen (Romeinen 14:15; 1 Corinthiërs 8:13)
  42. Nadert tot God (Jacobus 4:8)
  43. Eet je eigen brood in stilte (2 Thessalonicenzen 3:12)
  44. Strijdt voor het geloof (Judas1:3)
  45. Sticht jezelf met zingen (Efeziërs 5:19)
  46. Sticht elkaar (1 Thessalonicenzen 5:11)
  47. Gaat in door de enge (smalle) poort (Mattheüs 7:13; Lucas 13:24)
  48. Onderzoek jezelf in je geloof (2 Corinthiërs 13:5)
  49. Oefen in godzaligheid (1 Timotheüs 4:7-8)
  50. Vermaan den dienstknechten dat zij onderdanig zijn (Titus 2:9-10)
  51. Vermaant elkander ten allen dage (Hebreeën 3:13)
  52. Vreest niet (Lucas 12:32)!
  53. Strijd den goeden strijd des geloofs (1 Timotheüs 6:12)
  54. Jaagt den vrede na en de heiligmaking (Hebreeën 12:14)
  55. Verdragende elkander (Kolossenzen 3:13)
  56. Verhindert de kinderen niet (Mattheüs 19:14; Marcus 10:14; Lucas 18:16)
  57. Verhindert het spreken in vreemde talen niet (1 Corinthiërs 14:39)
  58. Vergeet de mededeelzaamheid niet (Hebreeën 13:16)
  59. Vergeef 490 keer (Mattheüs 18:22)
  60. Vergeef (Mattheüs 11:25-26; Lucas 6:37; Efeziërs 4:32; Kolossenzen 3:13)
  61. Erger je niet over dienstbaarheid (2 Corinthiërs 7:21)
  62. Omgord de lenden uws verstands (1 Petrus 1:13)
  63. Geeft den toorn plaats (Romeinen 12:19)
  64. Geef uw vijand water te drinken (Romeinen 12:20)
  65. Geef geen oorzaak van lastering aan de wederpartij (1 Timotheüs 5:14)
  66. Eer God in lichaam en geest (2 Corinthiërs 6:20; verg. Romeinen 12:1-2)
  67. Bedroeft den Heiligen Geest niet (Efeziërs 4:30)
  68. Wast op in de genade en kennis (2 Petrus 3:18)
  69. Zucht niet tegen elkander (Jacobus 5:9)
  70. Verhardt uw harten niet (Hebreeën 3:8-15)
  71. Haat de rok die van het vlees bevlekt is (Judas 1:23)
  72. Heb geen aanzien der persoon (partijdigheid, vooroordeel) (1 Timotheüs 5:21)
  73. Heb dezelfde liefde (Filipenzen 2:2)
  74. Heb geen gemeenschap met de werken der duisternis (Efeziërs 5:11)
  75. Geneest de kranken (Mattheüs 10:8; Lucas 10:9)
  76. Help de waarheid te verspreiden (3 Johannes 1:8)
  77. Vernedert u (Jacobus 4:10; 1 Petrus 5:6)
  78. Mannen, hebt uw eigen vrouwen lief (Efeziërs 5:25,28; Kolossenzen 3:19; 1 Petrus 3:7)
  79. Mannen, weest niet bitter tegen uw vrouwen (Kolossenzen 3:19)
  80. Onderwijs rebellen in zachtmoedigheid (2 Timotheüs 2:25)
  81. Behandel anderen zoals in 1 Timotheüs 5:1-2.
  82. Oordeel niet (Mattheüs 7:1; Lucas 6:37)
  83. Heb geloof tegenover God voor dingen die niet zijn veroordeelt in de schrift (Romeinen 14:22-23)
  84. Weet je lichaam te beheersen (1 Thessalonicenzen 4:4)
  85. Vergadert geen schatten op aarde (Mattheüs 6:19)
  86. Vergadert schatten in de hemel (Mattheüs 6:20; Lucas 12:33-34)
  87. Grijp naar het eeuwige leven (1 Timotheüs 6:12)
  88. Verlaat je ouders en hang je vrouw aan (Mattheüs 19:5; Marcus 10:7; Efeziërs 5:31)
  89. Leen, zonder iets weder te verwachten (Lucas 6:35)
  90. Liegt niet (Kolossenzen 3:9)
  91. Richt weder op de trage handen (Hebreeën 12:12)
  92. Een iegelijk zie niet alleen op het zijne (Filipenzen 2:4)
  93. Zie er ijverig op toe niet te verachteren van de genade (Hebreeën 12:15)
  94. Zie er ijverig op toe dat geen wortel van bitterheid je verontreinigt (Hebreeën 12:15)
  95. Zie er op toe dat niemand zij een hoereerder (Hebreeën 12:16-17)
  96. Zie erop toe dat je niet het volle loon verliest (2 Johannes 1:8)
  97. Verwacht de barmhartigheid ten eeuwigen levens (Judas 1:21)
  98. Heb geen lust tot het kwaad (1 Corinthiërs 10:6)
  99. Maakt den boom goed of kwaad (Mattheüs 12:33)
  100. Verzorgt het vlees niet tot begeerlijkheden (Romeinen 13:14)
  101. Maak dat men van uw dienst ten volle verzekerd zij (2 Timotheüs 4:5)
  102. Maakt rechte paden (Hebreeën 12:13)
  103. Neemt acht op hen die tweedracht en ergernissen aanrichten (Romeinen 16:17; Filipenzen 3:17)
  104. Neemt acht op hen die zich ongeregeld gedragen (2 Thessalonicenzen 3:14)
  105. Verwondert u niet als de wereld u haat (1 Johannes 3:13)
  106. Meesters, weest goed voor uw dienstknechten (Efeziërs 6:9; Kolossenzen 4:1)
  107. Mediteer over dingen zoals 1 Timotheüs 4:15.
  108. Tracht niet naar hoge dingen (Romeinen 12:16)
  109. Dient als goede rentmeesters (1 Petrus 4:10)
  110. Doodt de leden van het lichaam die aanstoot geven (Kolossenzen 3:5; Romeinen 8:12-13)
  111. Weest niet wankelmoedig (Lucas 12:29)
  112. Niemand bedriege zijn broeder (1 Thessalonicenzen 4:6)
  113. Verzuim de geestelijke gaven niet (1 Timotheüs 4:14; verg. 2 Timotheüs 1:6)
  114. Gehoorzaam je leiders (Hebreeën 13:17)
  115. Keer de andere wang toe (Mattheüs 5:39; Lucas 6:29)
  116. Leg niemand haastelijk de handen op (1 Timotheüs 5:22)
  117. Zijt niemand iets schuldig dan elkander lief te hebben (Romeinen 13:8)
  118. Overwint het kwade door het goede (Romeinen 12:21)
  119. Breng de tijd door in vreze (1 Petrus 1:17)
  120. Betaal uw belastingen (Romeinen 13:6)
  121. Betaal wat je schuldig bent (Romeinen 13:7)
  122. Looft de Heere (Romeinen 15:11)
  123. Predikt (Mattheüs 10:7,27; Marcus 16:15; 2 Timotheüs 4:2)
  124. Stelt uw lichamen tot God (Romeinen 12:1)
  125. Doet dingen op een eerlijke manier (Romeinen 12:17)
  126. Verwekt uw kinderen niet tot toorn (Efeziërs 6:4; Kolossenzen 3:21)
  127. Zuivert dan den ouden zuurdesem uit (kwade invloed) (1 Corinthiërs 5:7)
  128. Zuiver uw harten van twijfels (Jacobus 4:8)
  129. Breng anderen de belangrijke dingen ter gedachtenis (2 Timotheüs 2:14)
  130. Blust den geest niet uit (1 Thessalonicenzen 5:19)
  131. Wekt de doden op (Mattheüs 10:8)
  132. Neemt aan (accepteer) zwakke broeders (Romeinen 14:1)
  133. Neemt elkander aan (Romeinen 15:7)
  134. Ontvangt het Woord met zachtmoedigheid (Jacobus 1:21)
  135. Houd jezelf voor zijnde dood der zonde (Romeinen 6:11)
  136. Houd jezelf voor zijnde levend in God (Romeinen 6:11)
  137. Herken de waarheid (1 Corinthiërs 10:15)
  138. Koop de tijd uit (Efeziërs 5:16; Kolossenzen 4:5)
  139. Verwerp een ketterse mens (Titus 3:10)
  140. Weiger jonge weduwen met kerkfondsen te steunen (1 Timotheüs 5:11)
  141. Herinner mensen aan de zeven dingen van: Titus 3:1-2.
  142. Vergeldt geen kwaad met kwaad (1 Petrus 3:9; Romeinen 12:17)
  143. Bekeert u (Mattheüs 3:2; Mattheüs 4:17; Marcus 1:15; Handelingen 2:38; Handelingen 3:19; Openbaring 2:16; Openbaring 3:19)
  144. Weersta de boze niet (Mattheüs 5:38-39)
  145. Weersta den duivel (Jacobus 4:7; 1 Petrus 5:9)
  146. Wijs de afvallige terecht met zachtmoedigheid ziende op uzelven (Galaten 6:1)
  147. Loopt om de prijs te verkrijgen (1 Corinthiërs 9:24)
  148. Groet niemand onderweg (Lucas 10:4)
  149. Groet je leiders (Hebreeën 13:24)
  150. Heiligt God in uw harten (1 Petrus 3:15)
  151. Behoud anderen door vreze (Judas 1:23)
  152. Onderzoek de schriften (Johannes 5:39)
  153. Vraagt niet naar eten en drinken (Lucas 12:29)
  154. Verkoop om de behoeftigen te helpen (Lucas 12:33)
  155. Dien de Heer (Romeinen 12:1)
  156. Dienstknechten, gehoorzaam uw heren (Efeziërs 6:5-8; Kolossenzen 3:22-25; 1 Petrus 2:18)
  157. Zet de minst geachten tot rechter (1 Corinthiërs 6:4)
  158. Bedenkt de dingen die boven zijn (Kolossenzen 3:2)
  159. Schudt het stof uwer voeten af (Mattheüs 10:14; Marcus 6:11; Lucas 9:5; Lucas 10:10-11)
  160. Toon barmhartigheid tot andere predikanten (Lucas 9:49-50)
  161. Betoon uzelven als een voorbeeld (Titus 2:7)
  162. Toon vier dingen volgens: Titus 2:7-8.
  163. Zondigt niet (1 Corinthiërs 15:34)
  164. Zingt met aangenaamheid in uw hart (Kolossenzen 3:16)
  165. Mijd ijdel gepraat (2 Timotheüs 2:16)
  166. Spreek en doe dingen met het oog op de dag des oordeels (Jacobus 2:12)
  167. Spreek de waarheid (Efeziërs 4:25)
  168. Spreek gezonde leer (Titus 2:1)
  169. Spreek geen kwaad van je broeders (Jacobus 4:11)
  170. Versterk uw harten (Jacobus 5:8)
  171. Versterk je slappe knieën (Hebreeën 12:12)
  172. Strijd gezamenlijk voor het geloof des evangelies (FILÉMON 1:27)
  173. Benaarstig u om stil te zijn (1 Thessalonicenzen 4:11)
  174. Benaarstigt u (wees ijverig) om uzelven beproeft voor te stellen (2 Timotheüs 2:15)
  175. Ondersteunt de zwakken (1 Thessalonicenzen 5:14)
  176. Ziet toe dat niemand kwaad voor kwaad vergelde (1 Thessalonicenzen 5:15)
  177. Zweert niet (Jacobus 5:12; Mattheüs 5:33-36)
  178. Verwacht elkander (1 Corinthiërs 11:33)
  179. Wacht op kracht (Lucas 24:49; Handelingen 1:4-8)
  180. Leert elkander (Kolossenzen 3:16)
  181. Leer geen andere doctrine dan die der waarheid (1 Timotheüs 1:3)
  182. Vertel eerst je broeder alleen van zijn fout (Mattheüs 18:15-17)
  183. Vertrouw op God voor al je behoeften terwijl je werkt (Mattheüs 10:9; Lucas 9:3; Lucas 10:4)
  184. Versta de wil van God (Efeziërs 5:17)
  185. Gebruik je vrijheid niet als gelegenheid te zondigen (Galaten 5:13; 1 Petrus 1:16)
  186. Zijt herbergzaam zonder murmureren (1 Petrus 4:9)
  187. Vermaant de ongeregelden (1 Thessalonicenzen 5:14)
  188. Waakt en bidt (Mattheüs 24:42; Mattheüs 25:13; Marcus 13:33,35; Marcus 14:38; Lucas 21:36; Efeziërs 6:18; Kolossenzen 4:2)
  189. Wees wakker in alles (2 Timotheüs 4:5; 1 Corinthiërs 16:13)
  190. Weent met de anderen (Romeinen 12:15)
  191. Onttrek je aan ongeregelde broeders (2 Thessalonicenzen 3:6,14)
  192. Onttrek je aan boosaardige mensen (1 Timotheüs 6:3-6)
  193. Vrouwen van diakenen moeten zijn: (zie 1 Timotheüs 3:11)
  194. Vrouwen, weest uw mannen onderdanig (Efeziërs 5:22; Kolossenzen 3:18; 1 Petrus 3:1-6)
  195. Werk met je eigen handen (1 Thessalonicenzen 4:11)
  196. Werk of eet niet (2 Thessalonicenzen 3:10-11)
  197. Werk je eigen verlossing uit (Filemon 2:12)
  198. Stelt uwe leden niet der zonde (Romeinen 6:13)
  199. Stelt uzelven Gode (Romeinen 6:13)
  200. Stelt uw leden tot gerechtigheid (Romeinen 6:13)

2 eeuwige rechten van de verlosten (Openbaring 2:7, 22:14)

  1. Recht op de boom des levens
  2. Recht om het Nieuwe Jeruzalem binnen te gaan

Woordenlijst

  • Tora / Torah / Thora

    (תורה)

    Aanduiding voor de 5 boeken (of de wet) van Mozes.

    Letterlijk: instructie. Tora is afgeleid van het Hebreeuwse werkwoord ‘jarah’ dat o.a. betekent: een doel raken, onderwijzen, maar ook regenen (Hosea 6:3). Het is een antoniem (tegenstelling) van het Hebreeuwse werkwoord ‘doel missen’ oftewel ‘zondigen’.
    Het woord Tora heeft een aantal verschillende betekenissen:

    1. Instructie, onderwijzing (spreuken 3:1).
    2. Een aanduiding voor de 5 boeken van Mozes, de Pentateuch. (Meestal vertaald met ‘Wet’ of ‘de Wet van Mozes’, zoals in Mattheüs 11:13: “al de Profeten en de Wet (= de Pentateuch) hebben geprofeteerd tot Johannes toe”.
    3. Soms een aanduiding voor het boek Deuteronomium (het boek der wet).
    4. Een boekrol met de 5 boeken van Mozes (sefer Tora).
    5. Het hele Eerste/Oude Testament (door Joden Tenach genoemd).
    6. De wet van Christus (1 Cor. 9:21, Gal. 6:2, Joh. 13:34,35)

    Naast de geschreven Tora kennen Joden de mondelinge Tora. Dat zijn de lessen en instructies die van vader op zoon zijn doorgegeven en die na de verwoesting van de tempel op schrift zijn gesteld in o.a. de Misjna.